De
parochieregisters van Zemst
Sint-Pieter
Redactie: R. Van Kerckhoven – website: Marc Alcide
Dopen – huwelijken - begrafenissen
deel 1: van
1604 t/ m 1650
Een nieuwe start
Vanaf 12 december 1559 was de nieuwe indeling van de bisdommen in de Zuidelijke Nederlanden een feit. Het Concilie van Trente had beslist dat elke parochiepastoor drie registers moest bijhouden: geboorten, huwelijken en overlijdens dienden opgetekend te worden. Wanneer onze pastoor daarmee begonnen is, weten wij niet. De invasie van Spaanse troepen in de Nederlanden zorgde voor een grote chaos. Ondanks het beleg van Mechelen bleef onze regio gespaard van plunderende troepen. er waren diefstallen en bedreigingen maar het viel wel mee.
Wat er in 1592 gebeurd is, konden wij niet precies achterhalen. De verwosting van Zemst was zo dramatisch dat de parochie veranderde in een spookdorp. Zowel het wereldlijk- als het geestelijk gezag verdwenen en dat voor langer dan een decenium. Noch registers, noch cijnsboeken vermelden ook maar een enkel gegeven. Alle gebouwen waren verwoest: geen huis, geen kerk noch kasteel was aan de catastrofe ontsnapt. Volgens de kronieken waren de Zemstenaars naar Mechelen gevlucht. Het frequent voorkomen van de naam Rumoldus, in het begin van de 17de eeuw, is daarvan een aanwijzing.
De nieuwe pastoor stond voor een moeilijke opdracht want de parochie moest opnieuw van nul beginnen. Vooral de huisvesting was een nijpend probleem. Heel wat bouwmaterialen waren gestolen zodat de heropbouw vertraagd werd.
Het valt niet in te schatten hoeveel parochianen naar hun dorp terugkeerden. Wij mogen echter stellen dat het aantal aanzienlijk verminderd was. De rust was verre van teruggekeerd en in de stad was het veiliger.
Het geboorteregister van 1604 toont aan dat slechts een paar families naar hun verwoeste haarden zijn weergekeerd. Het duurde echter tot 1614 eer de pastoor echt van start kan gaan. Ook de cijnsboeken en rekeningen vatten tussen 1610 en 1620 opnieuw aan.
Het enthousiasme wordt onophoudelijk getemperd door bendes soldaten die de boerderijen afschuimen en die voor paniek zorgen bij de weerloze boeren. Tot 1650 is daarin weinig evolutie te bespeuren.
Het taalgebruik
Tijdens de jaarlijkse controle door de deken werden de registers nagekeken. De pastoor kreeg raad en werd op de vingers getikt indien dat nodig was. De vorm van de registratie werd nooit geijkt: buiten een paar afspraken deed de parochieherder zijn zin. Wat en hoe het inboeken gebeurde hing af van de talenten. De aandachtige lezer merkt al vlug dat de gemoedstoestand een belangrijke rol speelde.
Natuurlijk hadden de priesters Latijn gestudeerd. Indien zij slechts het allernoodzakelijkste noteerden, dan hadden zij daarmee geen enkel probleem. Gelukkig dat zij het louter administratieve aanvulden met persoonlijke opmerkingen. Alleen echte specialisten slagen erin om de aanvullingen behoorlijk te vertalen. Begrijpen wat er bedoeld wordt, is al moeilijk genoeg. Door het register te lezen als een boek, krijgt men vat op het taalgebruik van de pastoor. Om de teksten te kunnen lezen, is vooral de spelling van de auteur van cruciaal belang. Daarom willen wij dieper ingaan op de spelling van onze beide pastoors in de periode 1604-1650.
Vooral pastoor Franciscus Van de Bossche, vanaf 1624, had zijn eigen stijl. Bij hem is te merken dat hij de Franse taal het best beheerste. Dit is zo typisch dat je wel zou besluiten dat hij aan dislectie leed. Zo slaagt hij er niet in om de eu in Ceulemans correct te spellen. Ook met de ui en iu had hij veel moeite. De pastoor had geen enkel document om de spelling van de namen na te kijken, zijn opvolgers hadden meer geluk. Indien de naam eindigde met een doffe uitgang, bleef het bij raden. Daarbij komt nog dat precies in deze periode nog maar eens een “verdoffing” van klinkers aan de orde was. Zo lezen we in de vroegste acten “Religem” wat kort daarna als “Relegem” werd geschreven. De middeleeuwse verlenging van klinkers door de “e” zorgde voor problemen. Wat als Moons werd uitgesproken, werd als Moens geschreven. Onze pastoor bleef trouw aan de middeleeuwse schrijfwijze. Het gevolg is dat vele families nu Moens noemen in plaats van Moons. Met het Franse “de” in plaats van het Nederlandse “van” had hij het ook moeilijk. Hij schreef De Wilder in plaats van Van Wilder. Wat hij met het oorspronkelijke “Rooi” uithaalde is merkwaardig. “Le Roy, De Roeye, Le Roeye en Van Roey” zijn de namen voor eenzelfde familie!
Aan lange persoonsnamen hadden haast alle pastoors een hekel. Die evolutie wordt door onze pastoor duidelijk aangetoont. De meeste familienamen zijn gebaseerd op een toponiem. De doopnaam wordt gevolgd door aan bijvoegelijke van-bepaling. Indien Jan bij een linde woonde, kreeg hij de naam Jan van de Linde mee. Onze Jan van de Linde evolueerde van Jan van der Linde tot Jan Van Linden en later tot Jan Verlinden. Voor Van der Heyden zien we eenzelfde evolutie. Spijtig genoeg werd die evolutie niet altijd consequent gevolgd. zo ontstonden er twee families: Van der Heyden en Verheyden.
In het begin van de 17de eeuw had iedereen nog geen familienaam. Al kunnen wij het niet bewijzen, een paar namen duiden op de plaats vanwaar de persoon afkomstig was. “Van Gent”, “Van Battel”, “ Van Blaesvelt”... geven niet een status aan maar eerder de plaats van afkomst.
Tradities
In een tijd waar nog echt honger werd geleden, was er van een doopfeest weinig te merken. Het concilie van Trente bepaalde dat in de doopakte twee getuigen moesten opgetekend worden. Voor ons betekent dat de meter en de peter maar toen werd daaraan een andere inhoud gegeven. Er waren verscheidene oorzaken die dat in de hand werkten. De familie was te klein om voor ieder kind een andere peter of meter te voorzien. Natuurlijk konden de grootouders meerdere keren meter of peter zijn maar het doorgeven van de doopnaam verhinderde dat. Tussen 1604 en 1650 zijn er slechts een paar kinderen die niet de doopnaam van een van beide getuigen meekregen. Bij een nooddoop kreeg een meisje meermaals de doopnaam van de vroedvrouw. Deze traditie is een constante voor gans de periode. Indien er geen familielid getuige was, wie dan wel? Vooreerst speelde de woonplaats de doorslaggevende rol: de buren kwamen op de eerste plaats. Toch speelde de sociale status ook een rol: de voornaamste families moeten meerdere aanzoeken gekregen hebben. Na wat speurwerk kan je de status van een familie afleiden. Vandaag de dag gaat het bij een doopsel bijna uitsluitend om geschenken. Dat was toen helemaal niet het geval. Het kind stond onder de geestelijke hoede van twee volwassenen die zich over de geestelijke groei moesten bekommeren. Alle ouders hoopten echter op een daadwerkelijke steun in moeilijke tijden.
De verplichte aanwezigheid van peter en meter bij het dopen was een hinderpaal voor hen die niet konden aanwezig zijn. Vanaf 1620 liet de pastoor toe dat een getuige mocht vervangen worden: “in naam van...”. Personen met een belangrijke functie, zowel een wereldlijke als geestelijke, waren wel bereid om meter of peter te worden, maar konden niet bij het doopsel aanwezig zijn. zij lieten zich dus afvaardigen al werd ook hun naam in het doopregister genoteerd.
Tussen de geboorte en het doopsel mocht zo weinig mogelijk tijd verloren gaan. Een kind dat stierf zonder doopsel was ondenkbaar. Elke geboorte werd goed voorbereid. Elke buurt had een of meerdere vrouwen die bij de bevalling aanwezig waren. In Zemst was alleen de familie De Groof (De Grove, De Grooff, De Groef) gespecialiseerd in bevallingen. Dat het met de pasgeborene kon fout gaan, wist men toen maar al te best. Een nooddoop was daarom voorzien.
De pastoor doopte altijd, ook wanneer het Kerstmis of Pasen was. Stel je voor dat een kindje uit een uithoek van Zemst-Laer, in volle winter, in Zemst moest gedoopt worden. We moeten dus niet verwonderd zijn dat er tussenstations waren om zich op te warmen. Zo is de traditie van het herbergbezoek ontstaan.
In tegenstelling met het huwen en begraven, blijkt de koster geen enkele rol gespeeld hebben bij een doopsel, tenminste niet in de beginjaren. Daaruit mogen wij besluiten dat het in vroegere eeuwen geen traditie is geweest. Daarbij maken wij de bedenking: “omdat er niets aan te verdienen viel”.
De naamgeving verdient ook enige aandacht. In de statistiek van de favoriete doopnamen steekt “Joannes” er met kop en schouders boven uit. Deze traditie heeft een bijbelse achtergrond: de figuur van Joannes de Doper. Toch is Joannes Baptist nog niet echt aan de orde, dat is voor later. Bij meisjes komen zowel Maria, Anna, Joanna als Catharina en Elisabeth, veelvuldig voor. De nieuwe namen kwamen van inwijkelingen. Tot 1640 komen haast geen twee doopnamen voor, daarna komt dit gebruik langzaam op gang. Dit heeft zeker te maken met de overgang van doopgetuige naar meter of peter. Hiermee kon men beide partijen tevreden stemmen. Anderzijds werd het mogelijk om binnen eenzelfde gezin een Anna en een Anna Maria te hebben.
Het zoeken naar getuigen moet een probleem geweest zijn, vooral tot 1620. Bij de huwelijksplechtigheid zien we de koster, als getuige, veelvuldig optreden. De eerste koster, Cornelius Verheyden, eigenliijk Van der Heyden, komt het meest voor als getuige tot 1625. Zijn opvolger Judocus Machtens werd eveneens talrijke keren als getuige aangezocht.
Voor de getuigen bij een doopsel, tussen 1640 en 1650, is er een neiging om de vroedvrouw als getuige te verkiezen. Of de persoon van Maria de Grooff daarmee te maken had, klinkt aannemelijk. Zij is dan ook getuige in de plaats van de echte meter. Voor de ouders was zij zeer geschikt om de baby naar de kerk te begeleiden omdat de moeder bij de plechtigheid niet aanwezig was.
Ten tijde van de reformatie kreeg het registreren van het aantal toegediende sacramenten bijzondere aandacht. In die zin was het H. Oliesel belangrijker dan het begraven zelf dat we toen eerder het ter aarde bestellen zouden noemen. Daarom moest de pastoor bij ieder overlijden vermelden of hij de afgestorvene de laatste sacramenten had toegediend. Indien dat niet het geval was, zag hij het overlijden louter als een statistisch gegeven: op die dag telde de parochiegemeenschap een gelovige minder. Vandaar de registratie van een naam zonder meer.De deken gaf echter de opdracht om toch wat vollediger te werk te gaan. Het register van de overlijdens was het meest persoonlijke. De relatie tussen de persoon of de familie ervan, met de pastoor, bepaalde de registratie in het register. Langs de andere kant speelden de emoties ook een rol. Het ene kind wachtte “de hemelse visioenen”, het andere stierf gewoon. Tragische overlijdens kregen meer aandacht. Bij vermoorde personen werden de doodsoorzaak en de omstandigheden eveneens vermeld.
De begrafenis zoals wij die nu kennen, bestond toen niet. Het was uitzonderlijk dat de overledene een kerkdienst kreeg. “Sepultus in templo” was een uitzondering. De meeste begrafenissen gebeurden “in albis”. Daarmee werd bedoeld dat de pastoor op het kerkhof aanwezig was, gekleed in zijn “witte rok”. Meer dan een zegening van de lijkkist mogen we niet verwachten. Daarom was een begrafenis eerder een zaak tussen de grafdelver en de familie dan een afspraak met de pastoor. Bij het gebeuren werd de gemeenschap niet betrokken. De rouwplechtigheid vond plaats in het huis van de overledene, niet op het kerkhof. Tussen het overlijden en begraven, verliep weinig tijd. Vooral in zomertijd was het onmogelijk om een lijk een paar dagen in huis te houden. De timmerman, indien men die kon betalen, maakte een eenvoudige kist. In vele gevallen trad de koster op als begrafenisondernemer want zelf het graf delven was verboden.
Tijdens de periode 1604-1650 vinden we in de registers geen enkel spoor van de kasteelheren. Hun kinderen werden niet in onze kerk gedoopt, zij trouwden elders en werden ook buiten de parochie begraven. Van enige integratie was er toen geen sprake.
Toevalligheden en fouten
Een parochieregister is een betrouwbare bron voor genealogen. Toch zijn de registers nooit 100% betrouwbaar. De pastoor droeg verantwoordelijkheid tegenover de deken die onmogelijk de juistheid van de gegevens kon controleren. De zeldzame fouten die de pastoor beging, zijn het gevolg van zijn manier van werken. Tussen een plechtigheid en de registratie verliep enige tijd omdat de registers op de pastorie bewaard werden. De kille kerk was niet direct de plaats om met pluim en inkt te werken. De meeste pastoors boekten de gegevens een tijd later in. Om alles niet aan zijn geheugen over te laten, schreef hij de namen op kleine briefjes. Die briefjes bewaarde hij in het register. Indien het om bekende parochianen ging, vormde die manier van werken geen enkel probleem, teminste indien hij met zorg tewerk ging. Toch merken wij dat hij een doopsel of overlijden te laat inboekte zodat de chronologische volgorde geschonden werd. Onze parochieherder had duidelijk meer aandacht voor de persoonsnamen waarvoor de akte werd gemaakt, dan voor die van de getuigen. We krijgen de indruk dat hij soms slechts een paar krabbels zette aan het einde van een lijn. Indien het dan gaat om een niet frequente naam, is het onmogelijk om die te lezen.
Het belangrijkste euvel is echter de bron zelf. De microfilm laat niet overal toe het gehele blad te onderzoeken. Indien de foto niet samenvalt met de bladrand, gaat de informatie onherroepelijk verloren.
Het minst nauwkeurige register is dat met de overlijdens. Zo constateerden we dat sommige kinderen, die kort na hun geboorte stierven, niet in dat register voorkwamen al waren zij gedoopt.
Aansluitende informatie
Een genealoog die meer informatie wil dan die uit de parochieregisters, kan gebruik maken van enkele andere bronnen. Uit eigen ervaring weten wij dat de andere bronnen bestuderen, veel meer en vooral langer opzoekingswerk vereist. Wanneer het gaat om een familie die meerdere decennia in Zemst woonde, loont het wel de moeite.
Daar Zemst verdeeld was in meerdere leenheerlijkheden, zijn er een paar bronnen. In het stadsarchief van Mechelen kunnen wij zowel cijnsboeken als rekeningen raadplegen. Vooreerst is er het godshuis Oliveten met vooral gronden en eigendommen in het centrum. Ten tweede kunnen we de archieven van de leenheerlijkheid Baerdeghem raadplegen. Hiervan lagen de gronden meer verspreid. Een klein gedeelte van onze parochie viel onder de”Muyselwijck”(1550-1650), vooral voor Zemst-Laar is dit een interessante bron.
De cijnsboeken van Oliveten en Baerdeghem, stadsarchief Mechelen, bevatten honderden namen van pachters voor 1600.
Natuurlijk mag men de akten van de schepenbank niet vergeten. Zij worden bewaard in het Algemeen Rijksarchief onder Grimbergen.
De notabelen van Zemst tussen 1600 en 1650
Afgezien van de officiële functies is het mogelijk om de sociale status van de families weer te geven al zijn ze vatbaar voor interpretaties. Indien de familie uit meerder takken bestaat, bezit niet elke tak dezelfde status. Voor de families Van Relegem, Van der Heyden, Ceulemans... moet er gespecifieerd worden.
Voorname functies
meiers in dienst van de graven van Grimbergen
1 Godfried Van Steynemolen x Maria Huens
2 Ferry Loerants tussen 1620 en 1630 aangesteld
3 Van der Heyden Carolus vervangend meier vanaf 1648?
schepenen aan de schepenbank van Zemst
Ceulemans Nicolaes +11 feb. 1638 x Van Linden Anna
Van Steenwinckel Mattheus + 11 okt. 1637 (Weerde) x
Van den Eynde Nicolaes + 9 juli 1636 36 jaar
Driessens Cornelis + 1 okt. 1633 x Schreuens Catharina
Van der Beken Joannes + 9 juli 1628 circa 60 jaar
? woonde op het Hof ter Beke (Verbrand Hoeve) in Zemst-Laar
Somers Joannes + op rijpe leeftijd 3 juni 1627 (Weerde)
Van den Bloke Mattheus +4 okt. 1625 80 jaar (Weerde) x Machtens Cornelia
drossaard: Hieronimus Loerants (woonde in het latere klooster Annonciaden)
pastoors: A. Baecx in 1603 Antonius Rodriguez in 1617
Judocus Blieck vanaf juni 1619
Franciscus Van den Bossche 1624
kosters: Cornelis Van der Heyden x Anna...
Judocus Machtens + 20 sep. 1641 x Van de Wijngaerd Catharina
?Hagemulder Joannes
Nicolaes Craen
voorname families
Janssens Joannes + 22 nov. 1649 x Ceulemans Martina
stichtte het broederschap van Sint Sebastiaen
Van Hulsen Anna +18 juli 1648 x Balemans Jacobus
kreeg een begrafenis in de kerk
Cuytens Jacobus + 14 nov. 1646 x Van Steynemolen Catharina
kreeg een begrafenis in de kerk
Van Steenwinkel Petrus +8 dec. 1630 x Ijsermans Margareta
stond in voor de kerkelijke feestelijkheden
Austreus Joannes Baptist +3 aug. 1625 x Bacheliers Philippa
dokter in de geneeskunde
Verhaeren Antonius x Van Steynemolen Cornelia in 1635
“magister” betekent hier notaris
De familie Alcus Georges x Van Steynemolen Margareta (Weerde)
Bij de geboorte van Maria was de vrouw v.d. meier, Huens Maria, meter
De familie Balemans Jacobus x Van Hulsen Anna
Bij de geboorte van Maria was de drossaard peter. Jacobus Balemans, zoon van Jacobus, werd vice pastoor (onderpastoor) in Eppegem (1650).
Henricus De la Rue en Maria Keldermans waren de doopgetuigen van Bertholt (Berthout) Carola die in Zemst werd gedoopt op 7 okt. 1649.
De familie Van Tilt werd door huwelijk verwant met De la Rue.
Bij de geboorte van Van Relegem Cosmas in 1646 was de heer van Blaesvelt doopgetuige naast Margreta (De) Keysers.
Van den Heuvel Joannes huwde Margareta (De) Keysers. Zij pachtten de kasteelhoeve Releghem. Bij het doopsel van Carolus kwam decanesse Maria de Carondelet, die op Releghem gewoond had, van Munsterbilzen naar Zemst om meter te zijn.
De familie Cuytens x Van Steynemolen had bijzonder veel aanzien. Bij de geboorte van Jacoba, 1 okt. 1632, werd graaf Jan De Berges peter al liet hij zich op de plechtigheid vertegenwoordigen.
De famlie Symons heerste over Bos Van Aa in naam van de heren van Grimbergen. Joannes huwde Cornelia Van der Wilt. Bij het doopsel van hun dochter Jacoba, 18 okt. 1627, aanvaardde graaf J. De Berges het peterschap. Het gezin bewoonde het Aa-Steen (hoeve Verbeeck in Zemst-Laar).
De familie Daems Christoffel werkte zich op dank zij het huwelijk met Barbara Van Steynemolen.
De familie Spruyt Christoffel gehuwd met Philippa Van Steynemolen liet dochter Margareta dopen op 2 maart 1625. Meier Godfried was peter en dochter Margareta Van Steynemolen mocht meter zijn.
Toen Ferry Van der Heyden gedoopt werd op 2 maart 1621 als zoon van Rumoldus en Francisca Verbelen, getuigden Ferry en Francisca Loerants uit waardering voor hun trouwe buren.
Was Maria Grandvelle familie van
de kardinaal? Zij was meter van Wilts Joannes zoon van Arnoldus en Gudula
Huynen op 12 juli
De
De familie Mattheus Van Steenwinckel x Elisabeth Van Steynemolen behoorde eveneens tot de hogere burgerij. Wij veronderstellen dat zij de grote pachthoeve bewoonden vooraan in de Hoogstraat.
De familie Van Tielt-Coeckelberchs pachtte het Hof van Cretenburg in Zemst-Bos (Nayakker), eigendom van De Boischot (Boisot). Daar werd Anna door soldaten vermoord op 17 mei 1639.
De nieuwe eigenaars van het kasteel Releghem, de familie Van Cotthem, wordt uitsluitend vermeld als getuige. Wij veronderstellen dat zij er niet echt woonden en dat het kasteel nog niet helemaal heropgebouwd was.
In de eerste helft van de 17de eeuw was er geen middenklasse: de Zemstenaars waren bemiddeld of arm.
Meier Godfried Van Steynemolen was de zoon van Jan die in 1580 secretaris van Mechelen werd.Hij werd door de Spanjaarden gevangengenomen als fervent Calvinist bij de inname van Mechelen. Godfried werd uit Mechelen verbannen. In Zemst was hij welkom. Hij won het vertrouwen van de graaf en werd beloond met het meierschap over een dorp dat moest opgebouwd worden. Zijn kinderen genoten aanzien en waren gegeerde partijen. Toch konden zij niet in vaders voetsporen blijven. Dat was de oorzaak dat de familie niet integreerde in Zemst en langzaamaan verdween.
Moeilijke tijden
De heropbouw van ons verwoest dorp kwam heel langzaam op gang. Nadat de Spanjaarden stad na stad veroverd hadden, keerde de rust niet terug in de Nederlanden. De muiterijen van onbezoldigde soldaten die hoe langer hoe minder te plunderen kregen, betekenden een constant gevaar. Soldaten van allerlei pluimage zwierven door onze regio. Zij eisten een legerplaats op in de pachthoven. De pachters hadden geen verhaal want indien zij niet welkom waren, dreigden zij brand te stichten. De ongewenste gasten hadden het vooral gemunt op het vee en de bekoorlijke dochters. Het aantal ongewenste zwangerschappen moet hoger gelegen hebben dan de registers laten vermoeden.
Wanneer de soldaten de schuur of de stal verlieten om andere oorden op te zoeken, bleven gekwetste of zieke kameraden achter. Aan hun lot overgelaten door hun makkers, waren zij overgeleverd aan de barmartigheid van de pachter. Daar zij anderstalig waren, kon niemand met hen praten. De pastoor schreef “in stabulo” gestorven, meeestal zonder sacramenten. Zij werden naamloos begraven op kosten van de tafel van de H. Geest. Niet alleen soldaten maar ook burgers doolden door de dorpen in de hoop op een aalmoes en wat stro om op te slapen. Iedereen schuwde de vreemdelingen want sluwe dieven ontzagen niets. Wie langs de weg stierf moest ter plaatse begraven worden. Niet de kosten maar de schrik om besmet te raken, zette de inwoners aan om het hoofd weg te draaien en het lijk aan anderen over te laten.
Het marktleven kwam slechts heel langzaam op gang. De afzet van graan en boter, op de Mechelse markt, was flink gedaald. Doortrapte opkopers schuimden de pachthoven af om de pachters te paaien ten einde hun producten aan hen te verkopen in plaats van naar de onzekere markt te gaan. De kans om door rovers te worden overvallen was immers reëel.
Op 10 januari 1648 werd de Vrede van Munster ondertekend. Daarmee kwam een einde aan de Tachtigjarige Oorlog tussen Spanje en de Nederlanden. De Schelde bleef gesloten zodat er van een heropleving van de handel, in de Zuidelijke Nederlanden, geen sprake kon zijn. Daardoor bleef er groot gebrek aan allerlei grondstoffen. Illegale handel zette aan tot smokkelen waardoor ongure figuren de wetten dicteerden. Dat was bij ons niet anders.